Volgens recente bevindingen zijn diepzeevissen die de zee bevaren op een diepte die groter is dan die waar zonlicht door kan dringen, erin geslaagd een supervisie te ontwikkelen die ongekend is in het dierenrijk.
Ongetwijfeld, Deze krachtige visie is heel goed afgestemd op de vage gloed en twinkeling die wordt uitgezonden door andere wezens op de zeebodem. Als je meer wilt weten over dit fascinerende fenomeen, lees dan verder.
Welke eiwitten zijn cruciaal voor het gezichtsvermogen?
Het is belangrijk erop te wijzen dat fotoreceptorcellen - staafjes en staafjes - zijn gespecialiseerde lichtgevoelige neuronen. Deze cellen bezitten opsin-type eiwitten die reageren op licht op basis van de visuele pigmenten die ze bezitten.
De kegels bevatten drie verschillende soorten opsins. Een met een grotere gevoeligheid voor lange golflengten -rood licht-, een andere die gevoelig is voor middellange golflengten -groen licht- en een andere met een grotere gevoeligheid voor korte golflengten -blauw licht-. Kegels zijn de basis van kleurwaarneming.
Staafjes, die rodopsine bevatten, zijn gevoeliger voor licht. Ze zijn dus verantwoordelijk voor het zicht bij weinig licht, omdat ze een hogere gevoeligheidspiek hebben in de richting van de golflengte van 500 nanometer, dat wil zeggen blauwgroen licht.

Hoe hebben diepzeevissen het toezicht ontwikkeld?
Zoals onlangs onthuld, diepzeevissen bezitten een buitengewoon aantal genen die coderen voor rodopsines, retinale eiwitten die zwak licht detecteren.
Die extra genen zijn gediversifieerd om eiwitvarianten te produceren, die zijn ontwikkeld met het vermogen om alle mogelijke fotonen op meerdere golflengten te vangen. Dit zou kunnen betekenen dat, ondanks de duisternis, vissen die door de diepe oceaan zwerven, daadwerkelijk in kleur kunnen zien.
Waarom is het vinden van monitoring in diepzeevissen belangrijk?
Op 1000 meter diepte, in helder water, is de laatste zonnestraal verdwenen. Om deze reden wordt verwacht dat in het rijk van de duisternis de ogen nogal geatrofieerd zouden zijn, omdat ze geen duidelijke biologische functie zouden hebben.
Ondanks eerdere overtuigingen hebben onderzoekers zich nu gerealiseerd dat de diepten doordrongen zijn van een zwakke bioluminescentie die afkomstig is van garnalen, inktvissen, bacteriën en zelfs vissen.
In deze mariene niche konden de meeste gewervelde ogen nauwelijks een subtiele gloed waarnemen. Een groep experts zocht naar opsin-genen in 101 vissoorten, waaronder zeven vissen uit de diepe Atlantische Oceaan.
In hun onderzoek ontdekten ze dat de meeste vissen een of twee RH1-opsins hebben. Vier van de diepzeesoorten onderscheidden zich echter van de rest door ten minste vijf RH1-genen te bezitten. Verrassend genoeg, een van de diepzeevissen, de zilveren stekelvin (Diretmus argenteus), had 38 RH1-genen.
Een vis afgestemd op bioluminescentie
Het bleek dat veel van de opsine-eiwitten die in de staafjes van de Diretmus argenteus zijn gevoelig voor verschillende golflengten. Hierdoor kan deze soort het volledige scala aan bioluminescentie zien, het zwakke licht dat door andere wezens wordt uitgestraald.
Deze onderzoeken geven aan dat dieren die in omgevingen leven met extreem weinig licht, kunnen worden blootgesteld aan natuurlijke selectieve druk om de visuele prestaties te verbeteren. Voor deze vissen de zwakke bioluminescentie in de diepte zou net zo levendig en gevarieerd kunnen zijn als de glinsterende wereld aan de oppervlakte.
Andere diepzeevissen kunnen het rode licht zien
Een andere studie die naar drie soorten diepzeedrakenvissen keek, ontdekte dat dieren in dit taxon niet alleen rood licht produceren in lichtorganen onder het oogapparaat, maar ook ogen hebben die gevoelig zijn voor dit deel van het spectrum.
Dit vermogen geeft hen ongetwijfeld het unieke voordeel dat ze met elkaar kunnen communiceren. Over het algemeen moet dit worden gebruikt voor reproductie, maar ook om te verlichten terwijl vissen op prooien jagen of om te vluchten voor potentiële roofdieren, allemaal wezens die geen lange golflengten kunnen zien.

Toepassing van deze kennis
Mogelijk vormen deze onderzoeken een kennisbasis die misschien in de toekomst kan bijdragen aan het verlichten van bijvoorbeeld nachtblindheid en zelfs de behandeling van neurodegeneratieve retinale aandoeningen. Ongetwijfeld zijn de toekomstige toepassingen van deze ontdekkingen op zijn zachtst gezegd veelbelovend.